Duikbootjes en wittebrood
De familie Gabrielse kan nog niet naar huis terug. Hun straat in Westkapelle lag vlak achter de dijk, alles op de benedenverdieping staat nog twee keer per dag onder water. Papa en Ome Piet zijn gaan kijken, ze hebben nog goede spulletjes gevonden: kleren, speelgoed, Maatjes danseressenpop, zelfs een stapel boeken. De Duitsers die nog leven moeten het prikkeldraad en de mijnen opruimen, ze zijn ook begonnen om het gat in de dijk te dichten. De kinderen verzamelen glimmende koperen hulzen op straat en ruilen ze voor stukjes kauwgum. Overal krioelt het van de pissebedden, onder elke steen wel honderd. Er groeien mosselschelpen aan de kale bomen.
Uit de voorraadbunkers van de Duitsers duiken nog steeds interessante blikjes op: makreel, kalkoen, tomatenpuree. Zoete ananas, doosjes soeptabletten voor dikke erwtensoep. Er is eipoeder waarmee je eitjes kunt bakken. Dat is fijn, want de kippen van oma leggen lang niet genoeg voor die boerderij vol mensen. Langzaam gaat iedereen weer naar huis toe. Sommige mensen hebben geen huis meer en gaan in een bunker wonen.
Van het Rode Kruis krijgt iedereen nieuwe kleren. Maatje kiest schoenen met hakjes, ook al zijn die een beetje te groot. Ze klepperen zo leuk op de nieuwe stoepen. De grote schepen van de geallieerden kunnen nu doorvaren tot Antwerpen. Ze hebben de mijnen weggehaald, maar er kunnen onder water nog steeds piepkleine onderzeebootjes opduiken, die torpedo’s op de schepen schieten. Of zichzelf opblazen, net zoals de Japanse kamikaze-piloten. Maatje griezelt ervan, opgesloten zitten in een duikboot, ver van huis, in een Schelde vol met mijnen… Als er een Engels schip getorpedeerd is spoelen er overal mysterieuze kisten aan. Met kerst is het een lading kisten vol met witte bloem, nog helemaal droog gebleven. Er is voor iedereen witbrood, cake en taart. Kerst lijkt weer een piepklein beetje op het feest van vroeger, vindt Maatje.