Buffalo’s
Er staan wegwijsborden in het water. Alles dat kan drijven is vertimmerd tot bootjes. Een vlot maken, dat deden vroeger alleen kinderen. Maar nu zijn het de vaders die bouwen. Maatje mag een paar keer meegaan met vader en oom Piet, in een roeiboot. Mama wist dat niet, want zij was bang voor de mijnen. Op een nieuwe tocht ziet Maatje een dier drijven in het water, een kleine bruine hond. Ineens klinkt er een laag brommen, vanuit de richting van Westkapelle. ‘Duitsers?’ vraagt Maatje aan vader. Maar hij schudt nee en tuurt naar de horizon. Ver weg varen vierkante lange boten. Ze remmen niet af als het water ondieper wordt. Maatje lacht, ineens krijgen ze wielen en gaan ze verder over het land. Achterin één van de autoboten zwaait iemand. ‘We zijn bevrijd’, zegt papa. Dat zijn onze redders.
Overal vliegtuigen in de lucht. Bij thuiskomst wappert er een Nederlandse vlag aan de nok van de boerderij: iedereen had het goede nieuws al op de geheime radio van oma gehoord. De Duitsers hadden al hun kogels opgeschoten in Dishoek, heel Vlissingen was kapot. Ome Piet gaat een paar dagen later kijken in Dishoek, waar hij woont. Hij neemt snoep mee terug: chocola, kauwgum. Maatje kan de grootste bellen blazen van iedereen.
Op 3 november was heel Zeeland bevrijd, de Duitse commandant Daser zich overgegeven. Dat hadden de geallieerden met een trucje gedaan, Maatje vond het een geweldig verhaal: Daser wilde zich alleen overgeven aan een kolonel. Dus maakten ze een Canadese majoor snel kolonel en gingen ze met een handjevol buffalo’s en tanks steeds dezelfde rondjes rijden in Middelburg. De Duitsers dachten dat er een immens leger was en gaven zich zonder te vechten over. Tweeduizend Duitsers. En maar tweehonderd geallieerden. De Duitsers stonden daar met een armen boven hun hoofd, mak als schapen. Misschien dat zij ook gewoon blij waren dat het eindelijk klaar was, dacht Maatje.