Bombardement – De Roos
oktober 1944
Maatje stelde zich de briefjesregen voor. Dat het luik van zo’n groot brommend vliegtuig openging en dat het dan geen bommen regende, maar papiertjes. Pamfletten in alle kleuren van de regenboog. Met goed nieuws erop, dat alles voorbij was. En dat de winkels weer vol lagen met mooie kleren en lekker eten. Maar de briefjes hadden geen goed nieuws. En het duurde veel te lang voordat iedereen ze had gekregen. De wind had de pamfletten overal naartoe gewaaid, ze lagen tussen de koeien en bovenop de bunkers. De mensen in de dorpen en steden kregen de briefjes niet meteen. En de waarschuwing was onduidelijk.
De geallieerden spraken niet alleen over een bombardement, maar ook over een overstroming. ‘Ze gaan de dijken bombarderen’, zei vader. ‘Geen twijfel mogelijk’. Maar het waren toch onze redders? En waar moest je schuilen? ‘Reis door de velden’, stond op de briefjes. Maar daar liggen mijnen. Moeder wilde weg, meteen. Naar Krommenhoeke, naar oma. Tante Janna en Oom Krijn weigerden weg te gaan. Ze hadden een schuilplaats in de tuin, een kuil met planken erboven. En als het echt te erg was, dan zouden ze wel gaan schuilen in de molen. In de grote kelder. Daar pasten veel mensen in. Maatje is verdrietig dat ze haar speelgoed en boeken niet mee mag nemen. ‘Maar één koffer’, zegt vader. Ze vertrekken direct.
De volgende dag vliegen de bommenwerpers over en regent het twee uur bommen op Westkapelle. Dagen later krijgt het gezin Gabrielse het nieuws dat tante Janna en oom Krijn dood zijn. Bijna niemand in de molen heeft het overleefd. Maar één meisje, een vader en zijn baby wel. De moeder had het kindje omhoog gehouden en zo was het niet verdronken toen het zeewater het puin in stroomde.